Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0341

Datum uitspraak2002-11-08
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 253/01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr.253/01 8 november 2002 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Ontstaan en loop van het geding. De belanghebbende werd voor het jaar 1998 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangesla-gen naar een belast-baar inkomen, als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (nader: de Wet), van f.41.369,--. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 20 maart 2001de aanslag gehandhaafd. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift, dat op 3 april 2001 is ingekomen. Het beroepschrift werd 12 maart 2002 nader aangevuld en gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. De zaak is behandeld ter zitting van 15 augustus 2002 gehouden te Leeuwarden. Verschenen zijn de belanghebbende, zijn gemachtigde alsmede de inspecteur. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Het gerechtshof heeft op 29 augustus 2002 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post bezorgd op 2 september 2002 aan partijen is verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Bij brief, ingekomen op 26 september 2002, heeft de belanghebbende verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De belanghebbende heeft op 7 oktober het verschuldigde griffierecht voldaan. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 1. De belanghebbende was in het boekjaar 1997/1998 agrarisch ondernemer. In het boekjaar 1996/1997 werd de boomwal rond de boerderij gesloopt en werd de walkant verbreed en een nieuwe walbeschoeiing aangelegd. 2. Door voornoemde werkzaamheden werd volgens de belanghebbende de tuin nagenoeg geheel vernield en was herstel nodig. Hij liet een nieuwe tuin aanleggen en liet in deze tuin een vijver maken. De kosten hiervan bedroegen f. 23.301,--. 3. Het geschil. Kunnen de kosten voor de aanleg van de tuin en vijver ten laste van de winst worden gebracht? 4. De standpunten van partijen. Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd. 5. Rechtsoverwegingen. Artikel 42a, negende lid van de Wet maakt deel uit van de in dat artikel neergelegde forfaitaire huurwaarderegeling. Dit brengt mee dat als kosten van de onderneming slechts in aftrek kunnen worden toegelaten die kosten, afschrijvingen daaronder begrepen, die een component hebben gevormd bij de berekening van de in lid 1, letter a, van genoemd wetsartikel vermelde forfaitaire bedragen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 42a blijkt dat "de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen" niet tot de kosten als hiervóór bedoeld behoren (Memorie van Antwoord, Kamerstukken 1969/1970, 10 790, nr. 8, blz. 25). De kosten van de tuinaanleg, e.e.a. zoals aan partijen bekend, kunnen dan ook als behorende tot laatstgenoemde categorie, niet in aftrek worden toegelaten. 6. De conclusie Het beroep is mitsdien ongegrond. 7. De proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. De beslissing. Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Gedaan op 8 november 2002 door mr. Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier Gerrits en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Op 13 november 2002 afschrift per aangetekende post verzonden aan beide partijen.